De Nederlandse Zorgauthoriteit (NZa) heeft bij de beoordeling van een grote fusie in West-Friesland juridisch niet goed gewerkt door niet te willen luisteren naar de bezwaren van een familievereniging. Dit oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De hoogste rechter in dit soort zaken, vergelijkbaar met de Hoge Raad. De uitspraak versterkt de positie van cliëntvertegenwoordigers bij fusietrajecten en kan daarmee landelijke repercussies hebben.
De fusie tussen LeekerweideGroep (instelling voor gehandicaptenzorg) en Wilgaerden (instelling voor thuiszorg en ouderenzorg) werd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in oktober 2019 goedgekeurd. Naar nu uit het oordeel van het CBb blijkt, heeft de NZa daarbij buiten de betrokken familievereniging gerekend. Volgens de NZa had deze vereniging geen eigenstandige rol in de beoordeling van de fusieplannen. Om die reden werd de familievereniging door de NZa niet ontvankelijk verklaard in haar bezwaren tegen de fusie.
Anders gezegd: de NZa vond dat ze inhoudelijk gezien helemaal niet naar de familievereniging hoefde te luisteren omdat ze formeel geen partij was. Daarbij ging de NZa er gemakshalve vanuit dat de belangen van de familievereniging parallel liepen met die van de cliëntenraad. De familievereniging nam hier geen genoegen mee en stapte naar het CBb. Het CBb oordeelde op 9 februari dat een familievereniging op grond van Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) wel degelijk als belanghebbende bij een fusieproces moet worden aangemerkt. De NZa had dan ook de bezwaren zonder meer moeten meewegen bij de beoordeling van het fusieverzoek.
Deze uitspraak is belangrijk voor de positie van familieverenigingen ten opzichte van formele cliëntenraden: het heeft volgens de media de positie van zogeheten ‘derde belanghebbenden’ bij fusietrajecten versterkt. Zie bijvoorbeeld hoofdredacteur Philip van der Poel in Skipr op 22 februari 2021. Dit is van belang voor de gehandicaptenzorg, waar cliëntvertegenwoordigers vaak nauw betrokken zijn. Niet alleen via de cliëntenraden, maar ook via een familievereniging in het geval deze er is.
Deze uitspraak van het CBb heeft volgens van der Poel ook een bredere betekenis. Fusies in de zorg zouden over meer moeten gaan dan alleen bedrijfsmatige en economische omstandigheden. Om die reden zouden burgers meer betrokken moeten worden bij de oordeelsvorming. Blijkens de uitspraak van het CBb biedt de Wet marktordening gezondheidszorg hier een juridische grondslag voor.
Het CBb heeft de NZa opgedragen binnen drie maanden alsnog een inhoudelijk uitspraak te doen. We wachten dat graag af. Indien NZa het bezwaar weer afwijst en daar naar het oordeel van de Familievereniging en KansPlus geen goede redenen voor zijn zal niet geschroomd worden opnieuw naar het CBb te stappen. Wat in ieder geval duidelijk is geworden dat een Familievereniging in een rechtsprocedure serieus genomen behoort te worden.
Opvallend is dat in een recentelijk gepubliceerde uitspraak van de Governancecommissie Gezondheidszorg iets vergelijkbaars plaatsvond in een geschil tussen de zorgaanbieder en een familievereniging over goed bestuur en toezicht. De Governancecommissie toetst de gang van zaken binnen een instelling uit het oogpunt van goed bestuur en toezicht door de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht. In tegenstelling tot de mening van de zorgaanbieder besloot de Governancecommissie de familievereniging “ontvankelijk” te verklaren en dus tot de procedure toe te laten als belanghebbende partij (naast de cliëntenraad).
Tijdens deze processen heeft KansPlus de familieverenigingen, die lid zijn van onze vereniging, bijgestaan met adviezen. De procedure tegen NZa is in de laatste fase richting CBb begeleid door Advocatenkantoor KienhuisHoving. Het Innovatiefonds van KansPlus stelde daar op grond van het criterium juridische innovatie subsidie voor beschikbaar.